Coronacrisis in relatie tot kinder- en peuteropvang
Tijdens de coronacrisis hebben we de subsidieregeling peuteropvang en voorschoolse educatie voortgezet op basis van de geplaatste kinderen per 16-3-2020. Ook is besloten om ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag geen eigen bijdrage te laten betalen. Als gemeente compenseren we deze kosten. Hetzelfde geldt voor eigen bijdrage die sommige ouders betalen voor de meerkosten van een Sociaal Medische Indicatie. We ontvangen hiervoor compensatie vanuit het Rijk. De hoogte van deze compensatie is nog onbekend.
De gemeente heeft op basis van de Jeugdwet wettelijke zorgtaken. De wet wordt continu opgerekt door uitspraken van de rechter en bijbehorende precedentwerking. We hebben dan ook te maken met een open eindfinanciering. Op jaarbasis kunnen we niet altijd goed voorspellen hoeveel Beuningse kinderen in de regionale zware zorg zitten. Als een gezin met veel hulpbehoevende kinderen in onze gemeente komt wonen, nemen de kosten onverwacht toe. De aantallen zijn klein, maar de kosten zijn hoog en afhankelijk van niet-beïnvloedbare factoren als verhuizingen van een gezin of crisissituaties. Dit kan dus per jaar schommelen en de verschillen per jaar kunnen hoog zijn. Dit is inherent aan de decentralisatie van de jeugdhulp.
Zoals het NJI (Nederlands Jeugd Instituut) aangeeft over de groei van de toenemende jeugdzorg, is duidelijk dat steeds meer kinderen een beroep doen op jeugdzorg. Daar waar in 1989 één op de 27 kinderen jeugdhulp kreeg, is dat in 2019 één op de 8 kinderen. Voor gewone opvoed- en opgroeivragen wordt steeds vaker een beroep gedaan op jeugdzorg. De hoge geluksnorm, de prestatiedruk en het maakbaarheidsdenken dragen daaraan bij. Wat opvalt in algemene zin is dat er meer echtscheidingen zijn, problematisch gebruik is van sociale media en een toenemende prestatie-druk op scholen.
Zowel voor jeugd en Wmo ligt er extra druk op zorgaanbieders vanwege de groeiende zorgvraag, zo dicht mogelijk bij huis werken, meer overhead door meer registratie, lagere tarieven en weinig investeringsruimte. Voor gemeenten betekent de ombouw van het stelsel relatief weinig sturingsmogelijkheden.
Duidelijk is dat structuurwijzigingen niet bij voorbaat tot verbeteringen leiden en extra geld alleen niet voldoende is voor het oplossen van alle problemen. Daarom zetten we in op inclusie, preventie en de kantelingsgedachte, dat onze inwoners zoveel mogelijk zelf regie kunnen voeren, maar daarnaast wel kunnen rekenen op de zorg die nodig is, zoals door de wet is voorgeschreven.
Het regionaal afgesproken vereveningsmodel maakt het risico op de zware (en vaak dure) zorg wat kleiner omdat de regiogemeenten dan een deel meebetalen. Hiervoor zijn wij afhankelijk van de regionale samenwerking.
Bij de ambulante behandeling (zorg thuis of op locatie bij een zorgaanbieder) zijn de aantallen kinderen in algemene zin hoger. Trends zijn op termijn beter aan te geven door het goed monitoren van de aantallen.