Uitgangspunten begroting 2021-2024 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 |
---|---|---|---|---|
Loonontwikkeling | 5% | 5% | 5% | 5% |
Prijsontwikkeling | 1,70% | 1,70% | 1,70% | 1,70% |
Renteontwikkeling | ||||
- doorbelasting rente aan de grondexploitatie | 3,50% | 3,50% | 3,50% | 3,50% |
- doorbelasting rente aan riolering en afval | 3,50% | 3,50% | 3,50% | 3,50% |
- doorbelasting rente volgens omslagpercentage | 2,50% | 2,50% | 2,50% | 2,50% |
Ontwikkeling lokale lasten | 1,50% | 1,50% | 1,50% | 1,50% |
Uitkering gemeentefonds | mei-20 | mei-20 | mei-20 | mei-20 |
4.1.1.1 Inleiding
Uitgangspunt voor de begroting 2021 en de meerjarenraming 2022-2024 is het bestaand beleid zoals dat door de gemeenteraad is geautoriseerd in de begroting 2020-2023, inclusief de door de raad goedgekeurde wijzigingen hierop tot 1 oktober 2020.
Voor de (meerjaren)begroting 2021-2024 lichten we de volgende uitgangspunten toe:
4.1.1.2 Loonontwikkeling
4.1.1.3 Prijsontwikkeling
4.1.1.4 Renteontwikkeling
4.1.1.5 Ontwikkeling lokale lasten
4.1.1.6 Uitkering gemeentefonds
4.1.1.2 Loonontwikkeling
Het voorstel is om voor de loonontwikkeling 2021-2024 een percentage te hanteren van 5%. Dit percentage is als volgt opgebouwd:
- Structurele loonontwikkeling 3,5%
De structurele looncomponent voor de jaren 2021-2024 is gebaseerd op de raming van de index prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers van het Centraal Planbureau (2,8%). De stijging van de werkgeverslasten ramen wij op 0,7%.
- Incidentele loonontwikkeling 1,5%
De incidentele loonontwikkeling is gereserveerd voor:
- de jaarlijkse periodieken die onze gemeente verstrekt tot het einde van de loonschaal is bereikt;
- hogere loonkosten bij tussentijdse bevorderingen en wijzigingen in de personeelsopbouw;
- CAO-ontwikkeling vanaf 1 januari 2021.
4.1.1.3 Prijsontwikkeling
Het voorstel is om voor de prijsontwikkeling 2021-2024 het percentage van de nationale consumentenprijsindex (cpi) voor 2021 te hanteren van 1,7%.
4.1.1.4 Renteontwikkeling
In dit onderdeel staat meer over de ontwikkeling van de werkelijke rentepercentages van de geldleningen en over de rentepercentages die we gebruiken bij de doorbelasting van de rentelasten aan de investeringen.
- Kortlopende geldleningen o/g
Voor de financiering van de investeringen maken we zoveel mogelijk gebruik van de eigen financieringsmiddelen. Als deze ontoereikend zijn, is er sprake van een financieringstekort. Een tekort financieren we eerst met kortlopende geldleningen (tot aan de kasgeldlimiet) omdat kortgeld doorgaans goedkoper is dan langlopende financiering. Bij de berekening van de rentelasten voor kortlopende financiering gaan we uit van kortlopende geldleningen o/g van 1 jaar met een rente van 0%.
- Langlopende geldleningen o/g
Bij de berekening van de rentelasten voor langlopende financiering gaan we uit van een lineaire langlopende geldleningen o/g van 30 jaar met een rentepercentage van 1,5%.
- Rentepercentage voor de doorbelasting van de rente aan de exploitatie riolering en afval
De financiering van de rioleringsinvesteringen en investeringen in het afval vindt zowel plaats met eigen financieringsmiddelen als met vreemd vermogen. Over het vreemd vermogen betalen we rente. De gehanteerde rente bij deze investeringen is 3,5%.
- Rentepercentage voor de doorbelasting van de rente aan de grondexploitatie
De financiering van grondexploitaties vindt zowel plaats met eigen financieringsmiddelen als met vreemd vermogen. De commissie BBV heeft in de vorm van een stellige uitspraak aangegeven dat we voor de grondexploitaties het rentepercentage moeten relateren aan de verhouding “vreemd vermogen/totaal vermogen”. Een reden hiervoor is onder meer de VPB-plicht voor gemeenten. Hierdoor rekenen we aan de grondexploitatie een rentepercentage toe van 3,26%. Dit percentage is afgerond naar 3,5%, meerjarig hanteren we hetzelfde percentage.
- Rentepercentage voor de doorbelasting van de rente aan de overige activa
Voor de financiering van de investeringen maken we gebruik van eigen financieringsmiddelen (eigen vermogen en voorzieningen) en van externe financieringsmiddelen (leningen bij een bank). Over de leningen bij een bank betalen we rente. Deze rente verantwoorden we in de begroting centraal in programma Overige eigen middelen. Vanuit daar belasten we de rentelasten na aftrek van de rentebaten door aan de inhoudelijke deelprogramma’s. Daar staan ook de afschrijvingslasten van de investeringen. Het rentepercentage dat we hanteren voor de doorbelasting van de rente aan de overige activa (exclusief riolering, afval en grondexploitaties) van de gemeente vloeit voort uit het renteschema van de BBV.
Renteschema | |
---|---|
a. De externe rentelasten over de korte en lange financiering | -2.193 |
b. De externe rentebaten | 160 |
Totaal door te rekenen externe rente | -2.033 |
c. Doorberekende rente aan de grondexploitatie (3,5%) | 635 |
d. Doorberekende rente projectfinanciering (3,5%) | 583 |
Aan taakvelden toe te rekenen externe rente | -815 |
e. De geraamde aan taakvelden toegerekende rente | 968 |
Renteresultaat op taakveld treasury | 153 |
1. Boekwaarde vaste activa | 38.705 |
2. Aan taakvelden toe te rekenen rente | 815 |
Toegestane omslagpercentage | 2,11% |
Toegepaste omslagpercentage | 2,50% |
3. Renteresultaat | 153 |
4. Totaal aan taakvelden toegerekende rente | 968 |
Afwijking mag niet > 25% bedragen | 15,81% |
4.1.1.5 Ontwikkeling lokale lasten
De belastingen, leges en overige inkomsten verhogen we met 1,5%, tenzij andere afspraken gelden. Voor de retributies (riolering en afval) geldt dit niet. Hierbij is het vertrekpunt maximaal 100% kostendekking.
4.1.1.6 Uitkering gemeentefonds
De (meerjaren)begroting 2021-2024 is opgesteld op basis van de Meicirculaire 2020. Voor de maatstaven die ten grondslag liggen aan de berekening van de Algemene uitkering, (onderdeel uitkering gemeentefonds) zoals aantal inwoners en bijstandsgerechtigden, gebruiken we de gegevens uit eigen bestand. De ontwikkeling van het BCF-plafond en herijking gemeentefonds is verwerkt in de berekening van de uitkering.